Over samoerai- en bokseropstanden
Over krijgskunst spreekt men in China als "wushidao", in Japan als "bushido". Door het verschil in verloop van de geschiedenis van beide landen, kregen beide een verschillende maatschappelijke invulling. In China waren de wuxia of kort "xia" non-conformistische overheids-kritische krijgers, man of vrouw, al dan niet met een morele code. In Japan vormden de samoerai een topklasse in de samenleving, vormden zij de ordediensten, waren vooral mannen en gingen prat op hun erecode. Uitzondering daarop waren de Japanse ronin, de meester-loze samoerai, beschimpt omdat ze niet in dienst waren, benijd om dezelfde reden, en sommige echtgenotes van samoerai, bedreven in de kunst van de naginata.
Beide groepen kwamen in opstand bij de intrede van hun land in de moderne tijd, de Chinese boksers tegen de koloniale onderdrukking in China door Westerse mogendheden en door Japan (1901), de conservatieve samoerai in Japan tegen de democratisering en tegen het afwijzen door hun regering van het Japanse kolonialisme in Oost-Azi , waaronder in China (1877).
Beide protesten, hoewel tegengesteld van aard, moesten hetzelfde ondervinden: dat tegen het geweld van machinegeweren en de vernietigingskracht van granaten zelfs de beste zwaardtechniek niet opgewassen is. De moderne technologie en de democratische rechtstaat hadden een einde gemaakt aan de traditionele relevantie van een krijgers-klasse binnen de samenleving.
Feodale en moderne samenlevingen
In een traditionele, feodale samenleving vormen de krijgers een betekenisvolle klasse of groep. Aan gevechten is daarbij niets oneervols. Denk maar aan steekspelen en godsoordelen, om te beslissen over een huwelijkskeuze of de afloop van een rechtsgeding.
In een moderne samenleving heeft de overheid een geweldmonopolie en worden de burgers geacht zich beschaafd te gedragen. Daardoor komt "het gevecht" in een slecht daglicht te staan, als onbeschaafd en/of misdadig, met uitzondering van leger en ordediensten.
De betekenis van krijgskunst in een moderne samenleving
Nochtans heeft men snel ingezien dat het absolute geweldmonopolie van de overheid als waarborg voor een volstrekt veilige samenleving, een illusie is. Niet alle geweld is louter fysiek, de overheid kan geen absolute veiligheid garanderen, en dagelijks geweld in eigen kringen is niet uit te sluiten.
Ook is men gaan beseffen dat de training in krijgskunst een grote opvoedkundige en helende waarde heeft of kan hebben. En tenslotte maken de technieken van de verschillende krijgskunsten deel uit van het werelderfgoed van de mensheid.
Geweld bij wet verbieden is dus onvoldoende. Overal schuilen conflicten, en waar conflicten aanwezig zijn, bestaat de mogelijkheid tot geweldescalatie. De training in krijgskunst is bijzonder geschikt om leren om te gaan met de realiteit van conflict.
Krijgskunsten omvormen tot vechtsport, om demonstratie-, entertainment- of competitieve redenen, doet dan ook weinig meer dan nieuwe sportvormen cre ren. Het is verder nodig om een onderscheid te maken tussen de militaire, security- en ordehandhavingstoepassingen van louter vechttechniek, en de civiele beoefening van krijgskunst door "gewone" burgers, en zich te bezinnen over wat in elk van die contexten schijn en werkelijkheid vormt. De basisvraag is welke en wat een zinvolle rol van krijgskunsttraining kan zijn in een moderne samenleving.
Omgekeerd kan men merken dat het denken over vrede en geweldloosheid actiever wordt ingevuld, en dat geweldloos initiatief als een krijgskunstvorm wordt omschreven en daarbij vergeleken met bv. "ju jutsu".
Een nieuwe tak binnen de filosofie
Op die manier ontstaat een nieuwe tak binnen de filosofie. Naast vragen als "Wat is kennis ?", "Hoe weet ik wat goed is, wat slecht ?", of "Wat zijn recht en rechtvaardigheid ?", is er de vraag naar de invulling van krijgskunst binnen een bepaald soort samenleving.
Het nadenken daarover noem ik krijgskunstfilosofie. Het antwoord op die vraag geeft het fundament waarop de training in een bepaalde krijgskunst is gebouwd. Maar het antwoord op die vraag is onmogelijk zonder fundering in de algemene filosofie.
Een verschil in levensbeschouwing heeft dus gevolgen voor de concrete invulling van de krijgskunsttraining. Daarom is de algemeen menselijke visie van de krijgskunstenaar zeer belangrijk voor de beoefening van zijn discipline.